De vacht van het wezen was gematteerd met zeewater en zijn gouden ogen priemden in de hare. Noemi’s lichaam spande zich aan, haar geest ging tekeer. Moet ze vluchten? Zich verstoppen? Of proberen het weg te jagen?
Haar hartslag versnelde, maar de wolf bewoog niet. In plaats daarvan liet hij een laag, treurig geluid horen, ijsbeerde voor haar terwijl zijn blik haar nooit verliet. Het gedroeg zich niet agressief. Het wachtte.
Haar hart bonkte in haar borstkas toen ze langzaam rechtop ging zitten. Was ze verdwaald? Gewond? Wolven benaderden geen mensen tenzij er iets heel erg mis was.