Ranger’s oren spitsten zich. Emily voelde dat er iets in haar loskwam – het soort zekerheid dat niet voortkwam uit logica of voorzichtigheid, maar uit instinct. “We moeten hem ontmoeten,” zei ze zacht. David aarzelde… maar heel even. Toen knikte hij. Ranger blafte niet, sprong niet, eiste niets. Hij keek alleen maar naar hen met een stille, pijnlijke hoop. En Emily wist het opeens:
Dit was geen toeval. Dit was een connectie. De adoptiepapieren lagen op het metalen aanrecht tussen hen in, een stapel witte vellen die op de een of andere manier zwaarder aanvoelden dan zou moeten. Emily bekeek elke regel, maar haar ogen bleven afdwalen naar de kennel waar Ranger zat, die hen aandachtig bekeek.