Die nacht droomde hij weer van de trap. De figuur van zijn tante tuimelde eindeloos, haar schreeuw bevroren in de tijd. Onderaan wees ze beschuldigend naar de tuin. Andrew werd bevend wakker, het zweet doorweekte de lakens. Het landgoed leek om hem heen te ademen, alsof Henry’s geheimen de muren besmetten.
De mist trok laag over de tuin en bevochtigde Andrews laarzen toen hij de muur naderde. Met gereedschap in de hand hakte hij door het onkruid tot er kale grond tevoorschijn kwam. De zonnewijzer en de eik doemden achter hem op als stille schildwachten. Deze keer, beloofde hij zichzelf, zou hij graven tot de grond zijn geheim prijsgaf.