Ze draaide zich langzaam om, het licht viel op een stapel zwarte vuilniszakken die in de verre hoek waren geduwd. Het waren er misschien zeven of acht, doorgezakt en tegen elkaar geleund, als een stapel die niemand had durven weggooien.
Ze voelde de hitte in haar keel opkomen. Het was te veel. De maanden die ze had doorgebracht om haar vader te zien wegkwijnen. De stilte van haar broers. De schuur. Het valluik. Het mysterie dat… dit bleek te zijn. “Bruikbaar,” mompelde ze bitter. “Juist.”