De wind huilde door de spleet en droeg de vervagende voetstappen van de beer. Als ze vluchtte, zou ze nooit te weten komen waarom hij haar gespaard had. Nieuwsgierigheid – scherp en roekeloos – won het van haar. Ze kroop achter de schaduw aan, haar hart bonkte, elk instinct schreeuwde dat de duisternis een val was waar ze spijt van zou krijgen.
Binnen vernauwde de gang zich, vochtig en galmend. Zeewater druppelde van het plafond, waardoor de seconden die ze misschien niet had afgeteld werden. Paniek zwol aan; ze stelde zich de beer voor draaiend in de duisternis, de kaken knipperend.