De wolf bewoog vlak voor haar, keek om de paar stappen over zijn schouder alsof hij telde dat ze er nog was. De wind gierde door de tunnel, met een geur van rotte kelp en iets scherpers – teer, misschien, of olie.
Halverwege overwoog ze om er vandoor te gaan zodra ze weer daglicht hadden. Maar als ze zou sprinten, zouden de lange poten van de wolf haar in een paar seconden voorbijstreven. Het dier had zijn tanden niet meer laten zien sinds het strand, maar de herinnering aan die snauw brandde nog steeds achter haar ribben.