Een gebroken fles lag half begraven in het zand. Ze sloeg haar mouw om de gekartelde rand en testte de punt. Het zou snijden. “Rustig,” fluisterde ze tegen het gevangen dier, hoewel ze betwijfelde of het boven zijn eigen paniek uit kon horen.
De wolf stond een meter verderop, met een stijve staart en zijn ogen die heen en weer schoten tussen Noemi’s handen en het net. Toen ze naar voren stapte, gaf de wolf een zacht gepiep – bijna toestemming. Noemi knielde en negeerde de stank van olie. De koorden van het net waren taai, maar het glas sneed ze na een paar slagen door.