Elke stap schokte het dier in haar armen. Op een gegeven moment hing zijn kop zijwaarts, met een slappe kaak, en een angstig moment dacht ze dat hij dood was. “Blijf bij me,” hijgde ze, terwijl ze haar greep aanpaste zodat zijn neus vrij bleef. Zijn borst bewoog nauwelijks. Ze bleef rennen.
Straatverlichting verscheen. Een gesloten restaurant. Een souvenirwinkel donker achter metalen roosters. Een enkel benzinestation brandde nog. Haar benen brandden, haar longen stonden in brand. Op de hoek stond een kraakpand met een afbladderend uithangbord: “Shoreline Veterinary”.