Alvarez tilde de drager met beide handen op en ontmoette haar blik. “Wijs de weg.” Buiten in de natte nacht woei de wind door Noemi’s haar, maar ze voelde de kou nauwelijks. Koplampen kerfden een wankel pad over de klifweg terwijl ze reed, terwijl ze om de paar seconden in de spiegel keek om er zeker van te zijn dat Alvarez’ vrachtwagen nog steeds volgde.
Vlakbij het begin van het pad zoemde haar telefoon: Alvarez. Ze zette hem op de luidspreker. “Hij is nerveus maar ademt nog,” meldde hij. “Ga door.” Ze parkeerden bij de duinen. Zaklampen sneden door de mist. Noemi leidde hen naar de tunnelingang, waarvan de muren glinsterden.