Toch leek het wezen vreemd genoeg kalm. Zijn massieve schouders rolden onder een dikke vacht en zo nu en dan pauzeerde hij, alsof hij op Mike wachtte. Angst hield hem nog steeds in zijn greep, maar een sprankje vastberadenheid nam vorm aan. Hij slikte en ging dieper het maanverlichte bos in.
Hij bereikte een kleine open plek, waar maanstralen door de boomtoppen schoten. De bosgrond was oneffen, verward met wortels en rotsen. Mike struikelde twee keer bijna, achtervolgd door de mogelijkheid dat een plotseling roofdier tevoorschijn zou springen. Hij wenste dat hij een zaklamp of bescherming had.