Carol merkte de verandering in de toon van haar dochter toen ze over haar sprak. Diane’s arrogantie vervaagde en werd vervangen door sudderende wrok. “Ze haat me,” spuwde ze op een avond. “Ze wil me gewoon weg hebben.” Carol kneep haar lippen stijf op elkaar en herinnerde zich maar al te goed hoe wreedheid van volwassenen de kindertijd kon overleven.
Het vooruitzicht van een gesprek met de nieuwe directeur vervulde Carol’s hart met angst. De gang, de wachtkamer, het verzet van haar dochter – alles zou zich net als vroeger afspelen. Maar deze keer kwam de angst niet alleen voort uit de uitzetting. Het kwam voort uit de herinnering, uit herkenning, uit het gezicht dat binnen wachtte.