Het bos voelde zwaarder dan de lucht. Knoestige wortels klauwden in de aarde en lage takken kriebelden over haar huid. Samantha bleef zoeken: onder struiken, achter rotsen, boven in de bomen. Haar spijkerbroek was besmeurd met modder. Haar handen prikten. Maar ze zette door, gedreven door iets dat koppiger was dan hoop.
Ze verspreidden zich, met lage stemmen, en bewogen zich voorzichtig door het bos. Sommigen fluisterden Pablo’s naam, anderen duwden met wandelstokken doornen opzij. Samantha had zich aanwijzingen voorgesteld, tekens, iets om te volgen. Maar er was alleen donkere grond, zware lucht en de knagende stilte van het niets vinden.