Recht in de kalksteen was een gevel. Hout, verweerd tot een dof grijs, paste netjes in de berg alsof de steen eromheen was gegroeid. Een smal deurkozijn drukte vlak tegen de rotswand. Daarboven ving een schuine strook metaal het licht op – de rand van een tinnen dak, half opgeslokt door de rots. Ramen flankeerden de deur. Echt glas. Bewolkt door ouderdom. Weerspiegelend in de lucht.
De roze vloeistof stroomde van net onder de deurpost naar beneden, gestaag druipend langs de rotswand die ze beklommen hadden. Een lang moment spraken ze geen van beiden. “Een huis,” zei Nora uiteindelijk, ongeloof verdunde haar stem. “Er is een huis… hierboven.” Ethan staarde naar de deur, naar het bevlekte hout, naar de vloeistof die van binnen sijpelde.