Weer aan het werk gaan op het cruiseschip was een welkome afleiding geweest voor Emily. De dagen waren in een waas van routine voorbijgegaan, tot nu. Toen ze een koppel op het dek naderde, vulde hun verhitte ruzie de lucht. Ze stapte naar voren, met een drankje in haar hand, klaar om de spanning te verminderen. Maar alles stopte op het moment dat hij opkeek.
Zijn gezicht. Hij was het. De man die voor haar zat leek precies op Luke – haar overleden man, de man die ze een jaar geleden had begraven. Haar adem stokte in haar keel terwijl de wereld om haar heen draaide. Ze kon niet ademen, ze kon zich niet bewegen. Het dienblad gleed uit haar handen en viel op de grond. Het geluid was oorverdovend in de stilte die volgde.
Bevroren gingen haar gedachten tekeer. Dit is niet echt. Maar de aanwezigheid van de man was onmiskenbaar. Hij zat daar, gezond, levend, naar haar terug te staren. Het voelde alsof de kamer dichterbij kwam en ze kon alleen maar staren, met een bonzend hart. De grond onder haar voeten leek te verschuiven. Nee. Het kan hem niet zijn. Dat kan niet.