Het begon subtiel – gewoon de hoek van iemands gezicht in een menigte, een blik over haar schouder in een spiegelvlak, een man die een lift instapte net toen ze zich omdraaide. Elke keer verstrakte haar borstkas. Elke keer hapte ze naar adem. Elke keer was het Luke niet.
Tenminste, dat zei ze tegen zichzelf. Op een avond zat ze alleen in de schemerige bemanningslounge, met haar vingers in een mok thee die al lang koud was geworden. Haar gedachten bleven maar rondspoken. Wat als ik er niet klaar voor ben? Het idee knaagde aan haar hersenen. Wat als ik te snel terug ben gegaan? Wat als ik het verlies?