De verloskamer was chaotisch. Monitoren piepten, verpleegsters riepen om handdoeken en de lucht was vol van urgentie. Verpleegster Elise hield de trillende hand van een negentienjarig meisje genaamd Olivia vast terwijl ze zich door nog een wee heen perste. Het zweet stroomde langs haar slapen; haar ogen schoten naar de deur alsof ze verwachtte dat er iemand zou binnenvallen.
“Je doet het geweldig,” fluisterde Elise terwijl ze in haar hand kneep. Ze knikte één keer, zwijgend, doodsbang. Toen de laatste kreet kwam, ving de dokter de baby op en zei: “Het is een meisje.” Even flikkerde er opluchting over Olivia’s gezicht. Toen vroeg de dokter zachtjes: “Wie is de vader?”
De vraag verbrijzelde haar kalmte. Olivia’s schouders schokten en ze begon ongecontroleerd te snikken. De dokter bevroor, het klembord zweefde in de lucht. Elise stapte dichterbij en sloeg instinctief haar arm om Olivia’s trillende frame. Haar tranen doorweekten haar scrubs, elk van hen zwaar van iets meer dan pijn.