Het huis voelde onherkenbaar nadat hij was vertrokken. De stilte was niet vredig, maar verstikkend. Elk geluid was zwaar: het kraken van de vloer, het vage tikken van de klok, het zachte gejammer van de baby uit haar wieg. Emily zat op de grond, haar knieën tegen haar borst getrokken, de telefoon nog steeds op tafel waar ze hem had laten vallen. Haar ogen waren opgezwollen, haar handen trilden.
Ze wist niet hoe lang ze zo had gezeten, alleen dat het licht door de gordijnen verschoof van goud naar grijs voordat ze weer bewoog. De baby huilde, eerst een klein geluidje, toen harder. Emily veegde haar gezicht af en ging naar haar toe, pakte haar op en hield haar dicht tegen zich aan. De warmte van dat kleine lijfje tegen haar borst gedrukt was het enige dat haar ervan weerhield helemaal uit elkaar te vallen.