Collega’s liepen rond, er klonk gelach uit de kantine, maar zij bleef afstandelijk, onrustig. Ze herinnerde zichzelf eraan dat ze mensen had gezien die kleren, speelgoed en zelfs matrassen langs de kant van de weg hadden achtergelaten. Niets ongewoons. En toch draaide haar maag zich om bij de herinnering aan de wanhopige hurkzit van die hond.
Tegen de lunch kon ze het niet laten haar telefoon tevoorschijn te halen en afwezig de plaatselijke dierenasiels te doorzoeken. Ze vroeg zich af of iemand een huisdier als vermist had opgegeven. Het kalmeerde haar een beetje, maar het deed weinig af aan het gevoel dat ze iets dringends over het hoofd had gezien.