Ethan Ward was drieëntwintig, een overgeplaatste student die nog steeds moest wennen aan het ritme van een stadje dat tegen een heuvel aanlag. Hij was hierheen gekomen voor zijn opleiding, om een diploma in milieuwetenschappen te halen nadat hij zich realiseerde dat het stadsleven hem meer uitputte dan inspireerde. Hij vertelde zichzelf dat de verhuizing tijdelijk was, maar een deel van hem verlangde naar een schone lei.
Hij huurde een kleine kamer boven een winkel waar rolluiken werden gerepareerd en leefde rustig, de meeste ochtenden te voet. Elke dag nam hij dezelfde gebarsten stoep in de richting van de universiteitsbibliotheek, met een koptelefoon op maar nooit op, zijn gedachten bezig met lezingen en deadlines. De wandeling was rustig, tot hij de hond begon op te merken.