De ogen schoten één keer naar hem toe, glazig, vermoeid, en toen weer naar beneden. Hij hurkte vlakbij, voorzichtig om hem niet te laten schrikken. Van dichtbij kon hij zien hoe gematteerd zijn vacht was, bedekt met vuil, bladeren, zelfs een paar scherven schors. Zijn ademhaling was oppervlakkig, gespannen. Hij stak langzaam een hand uit.
“Rustig maar…” De hond liet een laag, bijtend geluid horen, niet agressief, alleen maar een waarschuwing. Zijn hele lichaam sidderde een keer en was toen weer stil. “Oké,” fluisterde Owen, terwijl hij zijn stem laag hield. “Oké. Ik ga je geen pijn doen.”