Hij leunde weer naar voren, niet zeker waarom. Misschien instinct. Misschien schuldgevoel. De ademhaling van de hond was gestabiliseerd, een zwakke stijging en daling onder de dikke laag modder. Owen aarzelde, gleed toen met een hand langzaam langs zijn zij en liet zijn vingers in de koude aarde naast hem zakken.
Iets stevigs ontmoette zijn aanraking; geen rots, geen wortel. Het had randen. Rechte randen. Even dacht hij dat er misschien een stuk hout onder begraven lag, maar toen hij probeerde er omheen te voelen, gaf het oppervlak licht mee, zacht als stof dat door de modder glibberig was geworden.