Wat het ook was, het was niet zomaar modder. Iets onder dat lichaam hoorde daar niet thuis, iets dat het dier op zijn plaats hield. Hij ging weer zitten en veegde zijn hand af aan zijn dij, zijn hart bonkte nog steeds. De ogen van de hond verlieten hem nooit. Daarachter zat angst, maar niet voor hem. Voor wat er zou kunnen gebeuren als hij te hard zou trekken.
Hij speurde de grond af naar iets dat kon helpen; iets dat hij kon gebruiken om de modder te verschuiven zonder te dichtbij te komen. Een dikke stok lag een paar meter verderop, half begraven aan de voet van een boom. Hij trok hem los en testte het gewicht. Het was niet veel, maar het was beter dan zijn handen. “Goed,” mompelde hij. “Laten we dit op een andere manier proberen.”