“Rustig!” Owen sloeg instinctief terug en hief beide handen op. “Ik probeer je geen pijn te doen.” Het gegrom van het dier vervaagde in een trilling, zijn borstkas nog steeds hevig. Zijn voorpoten drukten zich dieper in de helling, alsof hij zich verankerde. Wat er ook onder zat, het liet niet los en de hond liet hem er niet tussen komen.
Owen zuchtte en liet zijn schouders zakken. “Oké, prima,” mompelde hij. “Zoals je wilt.” Hij stond op, veegde de modder van zijn knieën en speurde de weg af naar iemand anders; misschien iemand die wist wat hij moest doen. De wereld was leeg, op het zwakke gesis van water dat door de greppel stroomde na. Toen hoorde hij stemmen. “Ben jij dat, Owen?”