Lukas bewoog zich stilletjes door het bos, voorzichtig om geen geluid te maken. Hij hield afstand – een roedel van een dozijn honden hier verrassen kon problemen betekenen. Zijn hart bonsde terwijl hij hun gestage stappen volgde, elk geritsel van bladeren verhoogde zijn spanning.
Na wat aanvoelde als een eindeloos uur, kwam Lukas aan op een schaduwrijke open plek. Hij hurkte achter een dicht struikgewas en keek met grote ogen naar de honden. Het waren geen wilde honden of zwerfhonden – sommigen waren raszuiver, hun halsbanden glinsterden zwakjes in het gedempte licht.
De honden stonden eerst roerloos, hun ogen gericht op iets onzichtbaars. Toen, één voor één, schikten ze zich in een perfecte cirkel rond de oude eik. Wat er daarna gebeurde verkleumde Lukas tot op het bot – een griezelig ritueel dat hem nog dagen zou achtervolgen.