Tijdens de pauze, terwijl de andere kinderen lachten en rondrenden, glipte Lukas door het kapotte hek. Het bos was stil, behalve het gekraak van de bladeren onder zijn voeten en af en toe het geritsel van de wind door de takken. Het was een rust die hij was gaan koesteren, een zeldzaam moment waarop hij echt zichzelf kon zijn.
Maar vandaag viel hem iets op. Terwijl hij naar zijn gebruikelijke plek liep, zag hij beweging aan de rand van het bos. Een groep honden – nee, een roedel – bewoog zich in een lijn, dieper de bomen in. Lukas bevroor, niet zeker of hij dingen zag. Maar daar waren ze – twaalf, misschien veertien honden in alle soorten en maten, die doelgericht liepen.