De wandeling terug naar de school voelde onwerkelijk. Lukas zat aan zijn bureau en probeerde zich op zijn huiswerk te concentreren, maar zijn gedachten dwaalden steeds weer af naar de honden in het bos. De herinnering aan hun gesynchroniseerde geblaf en de vreemde manier waarop ze rond de boom cirkelden knaagde aan hem. Hij kon het beeld niet van zich afschudden, niet na weken van niets dan saaie routine.
De volgende ochtend, op het moment dat de bel ging voor de pauze, glipte Lukas weg van de drukke menigte en baande hij zich een weg naar het bos. Zijn hart klopte sneller bij elke stap die hij zette toen hij de open plek naderde. Hij moest weten of de honden terug zouden komen. Hij moest er steeds aan denken en hoe meer hij nadacht, hoe meer hij het gevoel kreeg dat er iets niet klopte.