Toen hoorde hij het – een zwak, wanhopig geluid dat ergens vandaan kwam. Pauls lichaam spande zich aan, zijn instinct schreeuwde om gevaar. Zijn ogen scanden de omgeving, op zoek naar een hinderlaag. Het geluid werd luider en hij zette zich schrap. Maar wat hij vervolgens zag, liet hem verstijven van schrik.
Daar, in het midden van de open plek, was een grote kuil waarvan de randen bedekt waren met modder. In de kuil lag een babyolifant te spartelen met zijn poten terwijl hij wanhopig probeerde eruit te klimmen. Pauls maag draaide zich om. Dit was duidelijk het werk van stropers. De kuil was opzettelijk gegraven, een nep-waterpoel om olifanten in de val te lokken.