Eli Bauer had altijd geloofd in de eerlijkheid van land. Als je er uren in stak – het voedde, het bewerkte, er tegen sprak zelfs als er niemand in de buurt was – zou het je in natura terugbetalen. Hij was niet het soort man dat veel nodig had om gelukkig te zijn.
Een sterke kop koffie, een paar schone laarzen en een blauwe hemel boven zijn velden, dat was genoeg. Hij woonde net buiten de stad, op een stuk landbouwgrond dat hij van zijn grootvader had geërfd, die het land ooit had bewerkt met niets meer dan een muilezel en zijn eigen grit.