Ze was nauwkeurig in alles – haar kookkunsten, haar naaiwerk, haar rozensnoeiwerk – maar nooit hardvochtig. Er was een stilte in haar die Eli aardde als de wereld te lawaaierig werd. Elke ochtend maakte Eli zijn ronde. Hij liep langs de rand van de velden, controleerde de grond, bekeek de jonge maïsscheuten en pauzeerde bij het kippenhok om voer te strooien.
Op de meeste dagen zwaaide Margaret naar hem vanuit de tuin, met een zonnehoed op die al tientallen jaren was vervaagd en handschoenen die nooit versleten leken te raken. Hun leven was rustig, maar in die rust leefde een diepe tevredenheid.