“Rechtop blijven,” mompelde hij door opeengeklemde tanden, hoewel de woorden meer op een gebed dan op een bevel leken. De romp trilde opnieuw, harder deze keer, en de lantaarn rammelde van zijn haak en zwaaide als een gek. Hij greep naar de helmstok, maar de buitenboordmotor was stilgevallen, waardoor hij stuurloos en hulpeloos achterbleef.
Paniek ging door hem heen. Hij rukte aan het startkoord, een, twee, drie keer, elke ruk trok aan zijn schouder. De motor hoestte, sloeg even aan en stierf toen. Hij wierp een blik over de zijkant, half verwachtend tanden of een brekende massa vlees, maar er was alleen de zwarte glans van water en het vage spoor van een bult die eronder bewoog.