Vissers kapseisden door een mysterieus zeewezen – wat er boven water kwam liet hen sprakeloos achter

Terwijl hij in het zand lag, duizelde zijn geest. Wat had hij gezien? Het had zich niet bewogen zoals een walvis die hij kende en geen enkele storm veroorzaakte zo’n opzettelijke deining, zo sterk. Zijn borstkas zoemde nog steeds met de diepe trilling die door de romp had geklopt, een geluid zo vast dat het de adem van iets levends had kunnen zijn.

Hij zei tegen zichzelf dat het weg was, maar zijn ogen bleven gericht op de horizon, wachtend tot de zee weer zou opkomen. Lange tijd lag hij daar, het zand kleefde aan zijn natte kleren, zijn borst klopte, zijn oren suisden nog steeds van dat lage gezoem dat maar niet wilde verdwijnen.