Uiteindelijk dwong de kou hem op te staan. Zijn benen trilden, onhandig onder hem, en hij wankelde door de vloedlijn tot hij de weg bereikte. Voor hem gloeide het dorp in het licht van de lampen, een aantal ramen leefden in de duisternis. Hij wilde ongemerkt naar huis glippen, in bed kruipen en het aan niemand vertellen. Maar in zo’n kleine plaats zag altijd wel iemand het.
Tegen de tijd dat hij de eerste rij huizen bereikte, gluurden er al gezichten door de deuropeningen. Stemmen klonken door de zoute lucht, laag en geamuseerd. Een paar tieners leunden op de reling buiten het café en grijnsden breed. “Daar is hij,” riep een van hen. “Het monster heeft hem naar huis gejaagd!”