Vissers kapseisden door een mysterieus zeewezen – wat er boven water kwam liet hen sprakeloos achter

Erik was al op het water zolang hij zich kon herinneren. Zijn vader had hem met een skiff leren omgaan nog voor hij had leren autorijden en nu, als dertiger, was vissen het enige werk dat hij vertrouwde om eten op tafel te houden. Hij was niet de rijkste man in het dorp, maar hij was standvastig, praktisch en stond erom bekend dat hij met zijn ogen rolde bij drama.

Het dorp zelf was klein; amper driehonderd mensen die langs een verweerde kust leefden. Roestende vrachtwagens stonden langs de havenweg, boten zwaaiden tegen hun ligplaatsen en de geur van diesel vermengde zich met zout en zeewier. Er was niet veel te doen behalve vissen, praten over vissen of klagen over de marktprijs van vis. Daarom had het laatste gerucht zich zo snel verspreid.