Hij raakte het aan met zijn vingertoppen en bracht ze naar zijn neus. De geur was scherp, olieachtig, vaag metaalachtig. Niet de zee die hij kende. Zijn maag verstrakte. Als de anderen het zouden zien, zouden ze beweren dat het monster vergif in zijn kielzog had achtergelaten. Hij hoorde Marta er al een ander verhaal van maken.
Maar Erik was daar niet zo zeker van. Geen vis, geen storm, geen levend wezen liet zulke sporen achter. Hij wierp een blik over de baai, waarvan het oppervlak kalm en zilverkleurig was in het ochtendlicht. Aan de buitenkant was het ongevaarlijk, maar toch kon hij zich niet van het gevoel ontdoen dat er beneden iets wachtte, toekeek, zijn tijd afwachtte. Tegen de middag gonsde het weer in het dorp.