Marta zoutte haar stoep. Anderen hingen amuletten van drijfhout en touwknopen op, kleine talismannen tegen alles wat beneden op de loer lag. Halverwege de week verlieten steeds minder boten de haven. Netten hingen slap op de kades, nutteloos te drogen in de zon.
Erik probeerde hun bijgeloof te bespotten, zelfs een lach af te dwingen, maar het klonk hol. Want de waarheid was dat hij niet kon stoppen met aan die nacht te denken. Niet aan de paniek, zelfs niet aan het hoongelach dat erop volgde – dat vervaagde. Wat hem bijbleef was het geluid.