Toen kwam het geluid. Eerst zacht, een dreunende trilling die door het zand hun schoenen binnendrong en toenam tot het door de lucht leek te rammelen. De menigte bevroor, de hoofden draaiden terug naar het water. Een trilling rolde over de baai en toen zwol het oppervlak op.
Het steeg langzaam en weloverwogen, spreidde zich breed uit, hoger en hoger tot het leek op de rug van een enorm beest. Zwart, glanzend, de laatste restjes daglicht vallend in scherpe schitteringen langs de randen. Snakken gierden door de menigte. Moeders hielden hun kinderen vast aan hun rokken. Een man vloekte onder zijn adem.