Erik haperde. Even twijfelde hij aan alles, de noten, de patronen, zijn zekerheid. Misschien was het een wezen. Misschien hadden ze allemaal gelijk gehad en had hij hen alleen maar naar hun ondergang geleid. Toen kwam de waarheid naar boven.
Staal, geen schubben. Randen te schoon, te perfect. Een zwarte romp doorbrak het oppervlak, water stroomde er in vlagen vanaf. Een toren stak omhoog, vierkant en scherp, antennes glinsterden. Lichten flikkerden zwakjes langs de zijkant. De dorpelingen bevroren, gevangen tussen schrik en ongeloof.