Vissers kapseisden door een mysterieus zeewezen – wat er boven water kwam liet hen sprakeloos achter

Erik geloofde het niet. “Kom op,” zei hij op een ochtend tegen de jongens in het havencafé, terwijl hij goedkope koffie uit een papieren bekertje nipte. “Als er geen vis is, geef dan de schuld aan overbevissing of slechte stromingen, niet aan zeemonsters. Dit is geen film.” Een paar jongere matrozen lachten, maar de oudere mannen staarden hem alleen maar aan, niet overtuigd.

Marta, die de viskraam op de plaatselijke markt beheerde, schudde haar hoofd toen hij langskwam. “Blijf lachen, Erik. Straks val jij nog om.” Ze zei het met de botheid van iemand die te veel ongelukken op zee had gezien. Hij grijnsde, tikte tegen de rand van zijn pet en zei dat ze een plekje op de ijstafel moest vrijhouden voor de vangst van morgen.