Overstromingen verzwolgen hun huis, maar er dreef ook iets angstaanjagends mee.

De slang, duidelijk ontevreden, spartelde even in het water voordat hij weer ging liggen, zijn kop nauwelijks zichtbaar boven het oppervlak. Aditya zakte tegen de muur, zijn hart ging tekeer, zich realiserend dat elke poging om het schepsel te verplaatsen zinloos was. Hij zou moeten wachten, in de hoop dat het huis het zou houden tot het leger zou arriveren.

Zijn grootvader keek toe vanaf de trap, zijn uitdrukking was een mengeling van angst en berusting. “Laat maar zitten,” mompelde hij, zijn stem nauwelijks hoorbaar boven het gestage gedruppel van water dat de kamer binnensijpelde.