Hazel was in gedachten verzonken toen een zacht gegrom van de beer haar terugbracht naar de werkelijkheid. De niet knipperende blik van de beer hield haar op haar plaats, en elke beweging die ze maakte werd subtiel weerspiegeld door zijn massieve, zachte vorm. Het ritme van de beer – hij zette een paar stappen en stopte dan om terug te kijken – leek bijna opzettelijk, een ijzingwekkende uitnodiging in de diepte van het donkere bos.
Ze mompelde tegen zichzelf, een mengeling van ongeloof en angst in haar stem. “Waar ben ik mee bezig? Waarom zou ik denken dat de beer me zou begrijpen?” De absurditeit van haar situatie kwam hard aan; ze praatte tegen een wezen op een plek waar logica allang verdwenen was.