Toen Samantha eenmaal weer in haar dagelijkse routine was ondergedompeld, was het contrast tussen haar huidige omgeving en de serene, ongerepte schoonheid van het bos het grootst. Zelfs terwijl ze haar taken en interacties uitvoerde, dwaalden haar gedachten onwillekeurig af naar de stille momenten tussen de torenhoge bomen, het geritsel van de bladeren in de zachte bries en de vredige eenzaamheid die haar had omhuld. Deze herinneringen, levendig en troostend, deden haar vaak stilstaan, in gedachten verzonken, verlangend naar een tijd waarin het leven eenvoudiger was en de wereld een stuk groter leek.
Toen ze terugkeerde naar de kakofonie van het stadsleven, voelde Samantha de roep van de wildernis in haar zintuigen. Het gezoem van de stad, het geroezemoes van alledag, kon de herinneringen aan het bos niet overstemmen. Elk geritsel van de bladeren, elk gesjirp en geroep van de vogels brachten haar terug naar het hart van de wildernis, een constante herinnering aan de reis die haar voor altijd had veranderd.