Daniel hurkte, zijn hart kloppend bij de aanblik. De pup reageerde nauwelijks op zijn aanwezigheid. Zijn vacht was vochtig, zijn lichaam rilde als een blad. Voorzichtig stak hij zijn vingers uit naar zijn kleine gestalte. Een koortsachtige warmte straalde van zijn huid. Daniel fronste, zijn gedachten gingen tekeer. Wat deed een puppy hier, alleen midden in het bos? Er waren geen hutten in de buurt, geen tekenen van een camping. Hij had wel vaker zwerfhonden gezien, maar deze pup was anders. Zijn gelaatstrekken waren ongewoon delicaat.
Zijn vacht was dikker en zijdeachtiger dan die van de meeste rassen die hij herkende, bijna alsof het niet voor het wild bedoeld was. En dan waren er zijn ogen – bleek, bijna onnatuurlijk blauw, troebel van uitputting. Er voelde iets vreemds aan. Een jank ontsnapte weer aan zijn lippen. De pup was er vreselijk aan toe en had onmiddellijk hulp nodig.