Visser dacht dat hij een enorme mossel had gevonden, maar wordt bleek als hij erin kijkt

De dageraad viel over het water toen Rowan een net ophaalde dat zwaarder was dan alles wat hij in jaren had opgetild. Er rustte iets massiefs en knobbeligs in, bedekt met dikke zeepokken. Hij dacht dat het de grootste mossel was die hij ooit had gezien, totdat een vage metaalachtige glinstering door het korstige oppervlak gluurde.

Het oppervlak voelde te stijf, verontrustend symmetrisch. Het boog niet zoals een schelp zou moeten. Zijn hartslag sprong op toen hij zijn mes onder een naad stak en hardnekkige zeepokken weghakte. Er klonk een scherp metalen gerinkel. Onbehagen prikkelde zijn huid. Wat dit voorwerp ook was, het leefde zeker niet.

Met een laatste tik kwam een stuk zeepok los en onthulde een smalle lijn die ongemakkelijk op een scharnier leek. Rowan bevroor, zijn adem stokte. Het was door de mens gemaakt, helemaal geen mossel, maar iets dat tientallen jaren was afgesloten, vermomd door de zee. Zijn hand zweefde over het deksel, plotseling aarzelend om verder te gaan.