Na een vreemd bezoek plaatst een rouwende moeder een camera bij het graf van haar zoon

David was altijd met verdriet omgegaan door weg te lopen – eerst uit ziekenhuizen, toen van haar. Tijdens Sam’s laatste maanden had hij zich ingegraven in zijn werk en kwam alleen langs als Ellen namens Sam smeekte. Zelfs op de begrafenis keken zijn ogen langs de kist, gefixeerd op iets ver weg. Ze had toen geleerd dat liefde en afwezigheid naast elkaar konden bestaan.

Twee dagen later reed Ellen met trillende handen op het stuur naar een elektronicawinkel. Ze kocht een kleine bewegingsgestuurde camera. Hij was bedoeld voor wilde dieren of beveiliging, niet voor graven. De winkelbediende vroeg of ze hulp nodig had bij het leren instellen. “Nee,” zei ze zachtjes. “Ik kan het zelf.”