Lucas was niet altijd zo stil geweest. Vroeger was hij het kind dat elke kamer vulde met vragen, dat op zijn fiets door de buurt racete met geschaafde knieën en verwaaid rood haar. Zijn moeder noemde hem haar kleine meteoor – altijd in beweging, altijd fel brandend.
Nu stond hij zwijgend naast de grafsteen, zijn vingers gekruld rond de stengels van de bloemen die hij zelf had geplukt. Ze waren niet perfect – alleen een paar madeliefjes en wilde tulpen uit het park – maar ze waren vers en helder, en dat was belangrijk. Zijn gympen waren vochtig van de ochtenddauw en de kou in de lucht trok aan de mouwen van zijn trui.