“Mensen wegjagen.” Lucas antwoordde niet. Hij liep de trap op. Sloot zijn deur. Ging liggen. Maar de slaap wilde niet komen. Er was iets met Daniel, zijn stem, zijn ogen, de manier waarop hij naar het graf van zijn moeder had gekeken. Lucas kon het niet van zich afschudden. Was het gewoon vriendelijkheid? Of iets anders? Hij rolde op zijn zij en staarde naar de muur, in een poging het onbehagen los te laten.
Maar het bleef, koppig en vreemd. De volgende dag keerde hij terug naar Emilia’s huis. Ze zat al buiten op haar knieën op de stoep met roze krijt zonnestralen te tekenen. Ze keek op toen Lucas naderde. “Je bent teruggekomen!” riep ze, terwijl ze opstond en haar handen over haar spijkerbroek veegde. Daniel stapte achter haar vandaan en droogde zijn handen op een keukenhanddoek.