Daniel had niet verwacht dat de muur het zo gemakkelijk zou begeven. Eén zwaai van zijn hamer en de gipsplaat barstte open als een schelp die onder druk uit elkaar spat. Een stofwolk kwam naar buiten, dik en warm, en klemde zich vast aan zijn keel. Hij hoestte, veegde het weg en richtte zijn zaklamp op de gekartelde opening die hij had gemaakt. Hij bevroor. Er bewoog iets in de holte.
Niet snel, maar genoeg om een scherpe, instinctieve rilling over zijn rug te sturen. Zijn lamp trilde terwijl hij zich probeerde te concentreren op de vormen voor hem. Donkere lijnen klampten zich vast aan de binnenste noppen, alsof ze het hout vastgrepen. Een langzame, pulserende glans kroop over het oppervlak… alsof de muur zelf ademde.
Hij had al eerder huizen opengebroken. Hij had nesten gevonden, verrotting, oude bedradingsrampen, maar nooit iets dat zijn lichaam liet reageren voordat zijn geest het kon bijbenen. Wat er ook in die muur zat, het was niet de bedoeling dat het gevonden werd. En toen de opening wijder werd, leek iets diep in de holte te verschuiven… een klein beetje… alsof het op de eerste barst had gewacht.