Ze stonden verstijfd onderaan de ladder en hun zaklampen sneden zwakke kegels door de klamme, onbeweeglijke lucht. De ondergrondse kamer voelde verkeerd aan. Te stil. Te koud. Te stil voor een ruimte die voor wie weet hoe lang was afgesloten. Daniel zette een voorzichtige stap naar voren.
De aarde werd onder zijn laarzen samengedrukt met een zacht, gedempt gekraak, alsof hij op vochtige mulch liep in plaats van aarde. Megans neus rimpelde. “Die geur… is sterker hier beneden,” fluisterde ze. Daniel pakte de zaklamp en richtte hem op de metalen deur. Hij roestte niet alleen. Hij boog, heel lichtjes, naar binnen.