De hoek waar ze zich nooit mee bezig hadden gehouden, die er heel gewoon uitzag. De hoek die niet kraakte, lekte of afbrokkelde zoals alles in het huis. Daniel liep erheen en drukte zijn hand tegen de muur. Koud. Licht vochtig. En de geur, vaag, maar sterker dan ergens anders. Megans stem daalde tot een fluistering. “Waarom is het daar koud, Dan?”
Hij had geen antwoord. Hij drukte zijn oor tegen de muur alsof hij een geluid verwachtte. Niets. Maar iets aan die hoek voelde verkeerd. Misplaatst. Alsof het helemaal niet bij de kamer hoorde. “We controleren het morgen,” zei Daniel uiteindelijk. Megan bewoog niet. Haar ogen bleven op die muur gericht alsof ze verwachtte dat die zou bewegen. “Ja,” mompelde ze. “Morgen.”