De kat kronkelde tussen zijn benen, spinnend van opluchting, of honger, of solidariteit. Marco hurkte, wreef achter haar oren en fluisterde: “Het gaat nu goed.” Haar staart zwiepte als een leesteken. Samen patrouilleerden ze door elke hoek en met elke stap voelde het huis meer van hem, minder binnengedrongen, de polsslag weer stabiel.
Hij droeg de koffers die ze halverwege gesleept hadden en zette ze beleefd neer bij de veranda. Ze konden hun bezittingen bij daglicht ophalen, dacht hij. Vanavond hoorde stilte, geen confrontatie. Hij ruimde omgevallen kussens op, stelde thermostaten opnieuw in en trok met eerbied de gordijnen dicht. Het huis ademde dankbaarheid uit, alsof het eindelijk vrij was van krakers.